In de kast. Uit de kast.

Ik sta in de rij voor de kassa. Voor mij rekent een vrouw haar boodschappen af. Ik heb geen haast, alle tijd, dus wacht rustig tot ze klaar is en kijk wat om me heen. Ik zie een jongetje van een jaar of 4 voorbij lopen met zijn oma. Nietsvermoedend is hij op weg naar de uitgang van de supermarkt. Dan merkt de vrouw voor mij hem op. Enthousiast roept ze zijn naam. Oma en het jongetje, laten we hem voor het gemak Tim noemen, kijken op. Tim kijkt vooral verschrikt, angst straalt uit zijn ogen. Heel goed, denk ik, niet met vreemden praten. Dit mannetje is goed opgevoed. Oma kijkt echter iets minder verschrikt en zegt: ‘Kijk nou eens wie dat is!’ Tim heeft blijkbaar nog steeds geen idee: wie is deze vrouw die zo gezellig tegen me praat en mij blijkbaar heel goed kent. Ik herken het wel een beetje. Iemand die jou heel goed lijkt te kennen, maar zelf heb je geen flauw benul. Je blijft vriendelijk, lacht wat ongemakkelijk en ondertussen maken je hersenen overuren en schreeuwen: ‘Wie is dit?!’ Hetzelfde zie ik dus gebeuren bij Tim, pure paniek. Waarschijnlijk checkt hij zijn vluchtopties, maar aangezien oma hem in haar liefdevolle houdgreep heeft, gaat hem dat niet lukken. Dan komt de aap uit de mouw. Oma geeft de doorslag: ‘Dat is gek hè, de juf zomaar ergens tegenkomen?’ Aha! Ik snap het al: de vrouw voor mij is de juf van Tim en natuurlijk kent ze hem heel goed. Het probleem zit bij Tim. Een juf doet namelijk geen boodschappen; de juf woont op school. Dit is dus of een goed gelukte kloon of haar valse tweelingzus. Tim blijft zwijgen, zich ervan bewust dat als hij iets zegt die vreemde vrouw gewonnen heeft.

Ik begrijp Tim wel: juffen zijn immers geen gewone mensen. Ik had hier vroeger ook last van, wat overigens knap lastig was met een juf als moeder. Helemaal toen ik als klein kleutertje eens een dagje les van haar had. Compleet in de war door deze vreemde situatie heb ik haar de hele dag ‘juf mama’ genoemd en terwijl de klas in een deuk lag om een grappig verhaal, zat ik met mijn armen over elkaar stoïcijns voor me uit te kijken: ik vond het maar lastig.  Grappig genoeg werkt dit niet alleen zo bij kleuters. Nee, ook nog niet elke middelbare scholier heeft door dat wij niet in de kast in ons lokaal wonen. Dat we überhaupt een leven buiten school hebben en dus wel weleens boodschappen doen, op stap gaan of een filmpje pakken is compleet uitgesloten. Na drie uur sluiten we onze computer af, kruipen we in de kast en komen daar om half 9 ’s ochtends pas weer uit. Hoewel, misschien moet ik dit even nuanceren. Ze weten diep van binnen heus wel dat je de school weleens verlaat. Eigenlijk zijn er twee soorten leerlingen. Het eerste soort is maar wat blij om je te zien, springt van zijn fiets en vertelt iedereen die het maar horen wil dat jij zijn leraar bent. Het tweede soort komt wat meer voor. Deze leerling heeft je echt wel gezien, maar probeert je uit alle macht te negeren, vermijdt oogcontact alsof je Bokito bent en rent het liefst heel hard weg. Ook dit begrijp ik trouwens wel als ik denk aan hoe ik vroeger zelf reageerde op bepaalde docenten.

Overigens behoor ik zelf soms ook tot het tweede soort. Op sommige momenten is het tegenkomen van leerlingen – of ouders-  gewoon niet zo gewenst. Als je net even lekker met je armen in de lucht je beste dansmoves op de bar laat zien of lekker in je ‘nog niet zo bikiniproof lijf’ aan het strand ligt bijvoorbeeld. Nee, leraren die naast school nog een interessant en spectaculair leven hebben: dat bestaat niet.

Goed, even terug naar Tim. Oma besluit uiteindelijk maar door te lopen en ik zie Tim opgelucht ademhalen. Oma heeft zijn leven gered. Dit is een goed verhaal voor in de kring morgen, wat zal de juf opkijken.

 

 

 

 

Plaats een reactie